Manpages

NAAM

dpkg-buildflags - geeft de bij pakketbouw te gebruiken bouwvlaggen terug

OVERZICHT

dpkg-buildflags [optie...] [commando]

BESCHRIJVING

dpkg-buildflags is gereedschap om de compilatievlaggen op te halen die tijdens het bouwen van Debian pakketten gebruikt moeten worden.

De standaardvlaggen worden gedefinieerd door de leverancier, maar ze kunnen op verschillende manieren uitgebreid/vervangen worden:

1.

voor het hele systeem met %PKGCONFDIR%/buildflags.conf;

2.

voor de huidige gebruiker met $XDG_CONFIG_HOME/dpkg/buildflags.conf, waarbij $XDG_CONFIG_HOME als standaardwaarde $HOME/.config heeft;

3.

tijdelijk door de gebruiker met omgevingsvariabelen (zie het onderdeel OMGEVING );

4.

dynamisch door de pakketonderhouder met omgevingsvariabelen die ingesteld worden via debian/rules (zie het onderdeel OMGEVING ).

De configuratiebestanden kunnen vier types opdrachten bevatten:
SET
vlag waarde

Vervang de waarde van de vlag die vlag als naam heeft in waarde waarde.

STRIP vlag waarde

Verwijder van de vlag die vlag als naam heeft alle bouwvlaggen die in waarde opgesomd worden.

APPEND vlag waarde

Breid de vlag die vlag als naam heeft uit door er de opties aan toe te voegen die in waarde opgegeven worden. Er wordt een spatie geplaatst voor de waarde die toegevoegd wordt, indien de huidige waarde van de vlag niet leeg is.

PREPEND vlag waarde

Breid de vlag die vlag als naam heeft uit door er vooraan de opties aan toe te voegen die in waarde opgegeven worden. Er wordt een spatie geplaatst achter de waarde die toegevoegd wordt, indien de huidige waarde van de vlag niet leeg is.

De configuratiebestanden kunnen commentaar bevatten op regels die beginnen met een hekje (#). Ook lege regels worden genegeerd.

COMMANDO’S

--dump

Laat op standaarduitvoer alle compilatievlaggen en hun waarden zien. Dit geeft per regel één vlag en de waarde ervan weer met daartussenin een gelijkheidsteken (“vlag=waarde”). Dit is de standaardactie.

--list

Geeft een lijst weer van vlaggen die door de huidige leverancier ondersteund wordt (één per regel). Zie het onderdeel SUPPORTED FLAGS (ondersteunde vlaggen) voor meer informatie daarover.

--status

Laat eventuele informatie zien die nuttig kan zijn om het gedrag te verklaren van dpkg-buildflags (sinds dpkg 1.16.5): relevante omgevingsvariabelen, huidige leverancier, toestand van alle functievlaggen. Geef ook de resulterende compileervlaggen met hun oorsprong weer.

Het is de bedoeling dat dit uitgevoerd wordt vanuit debian/rules, zodat de bouwlog een duidelijk spoor van de gebruikte vlaggen kan bijhouden. Dit kan nuttig zijn om ermee verband houdende problemen te diagnosticeren.

--export=indeling

Geef op standaarduitvoer commando’s weer die gebruikt kunnen worden om alle compilatievlaggen te exporteren ten behoeve van een specifiek gereedschap. Indien de waarde indeling niet opgegeven werd, wordt sh verondersteld. Enkel compilatievlaggen die met een hoofdletter beginnen worden opgenomen. Van de andere wordt aangenomen dat ze niet bruikbaar zijn voor de omgeving. Ondersteunde indelingen:

sh

Shell-opdrachten om alle compilatievlaggen in de omgeving in te stellen en te exporteren. Er worden aanhalingstekens geplaatst rond de vlagwaarden waardoor de uitvoer gereed is om door een shell geëvalueerd te worden.

cmdline

Argumenten om door te geven aan de commandoregel van een bouwprogramma om al de compilatievlaggen te gebruiken (sinds dpkg 1.17.0). De vlagwaarden worden volgens de shell-syntaxis tussen haakjes geplaatst.

configure

Dit is een verouderde alias voor cmdline.

make

Make-opdrachten om alle compilatievlaggen in de omgeving in te stellen en te exporteren. De uitvoer kan naar een Makefile-fragment geschreven worden en geëvalueerd met behulp van een include-opdracht.

--get vlag

Geef de waarde van de vlag weer op de standaarduitvoer. Sluit af met 0 bij een gekende vlag en sluit anders af met 1.

--origin vlag

Geef de origine weer van de waarde die teruggegeven wordt door --get. Sluit af met 0 bij een gekende vlag en sluit anders af met 1. De origine kan één van de volgende waarden hebben:
vendor

de originele vlag die door de leverancier ingesteld werd, wordt teruggegeven;

system

de vlag werd ingesteld/gewijzigd door een systeemconfiguratie;

user

de vlag werd ingesteld/gewijzigd door een gebruikersspecifieke configuratie;

env

de vlag werd ingesteld/gewijzigd door een omgevingsspecifieke configuratie.

--query

Laat alle informatie zien die nuttig kan zijn om het gedrag van het programma te verklaren: huidige leverancier, relevante omgevingsvariabelen, functiegebieden, toestand van alle functievlaggen en de compileervlaggen met hun oorsprong (sinds dpkg 1.19.0).

Bijvoorbeeld:

 Vendor: Debian
 Environment:
  DEB_CFLAGS_SET=-O0 -Wall
 Area: qa
 Features:
  bug=no
  canary=no
 Area: reproducible
 Features:
  timeless=no
 Flag: CFLAGS
 Value: -O0 -Wall
 Origin: env
 Flag: CPPFLAGS
 Value: -D_FORTIFY_SOURCE=2
 Origin: vendor

--query-features gebied

Geef de functies weer die voor een opgegeven gebied geactiveerd zijn (sinds dpkg 1.16.2). Momenteel worden door Debian en zijn derivaten enkel de gebieden future, qa, reproducible, sanitize en hardening herkend. Zie het onderdeel FUNCTIEGEBIEDEN voor meer details. Sluit af met 0 als het gebied gekend is, anders met 1.

De uitvoer is in RFC822-indeling met één sectie per functie. Bijvoorbeeld:

 Feature: pie
 Enabled: yes
 Feature: stackprotector
 Enabled: yes

--help

Toon info over het gebruik en sluit af.

--version

Toon de versie en sluit af.

ONDERSTEUNDE VLAGGEN

CFLAGS

Opties voor de C-compiler. De door de leverancier ingestelde standaardwaarde bestaat uit -g en het standaardniveau van optimalisatie (gewoonlijk -O2, of -O0 indien de omgevingsvariabele DEB_BUILD_OPTIONS noopt aangeeft).

CPPFLAGS

Opties voor de C-preprocessor. Standaardwaarde: leeg.

CXXFLAGS

Opties voor de C ++ compiler. Hetzelfde als CFLAGS .

OBJCFLAGS

Opties voor de Objective C compiler. Hetzelfde als CFLAGS .

OBJCXXFLAGS

Opties voor de Objective C ++ compiler. Hetzelfde als CXXFLAGS .

GCJFLAGS

Opties voor de GNU Java compiler (gcj). Een subset van CFLAGS .

FFLAGS

Opties voor de Fortran 77 compiler. Een subset van CFLAGS .

FCFLAGS

Opties voor de Fortran 9x compiler. Hetzelfde als FFLAGS .

LDFLAGS

Opties die aan de compiler doorgegeven worden bij het linken van uitvoerbare programma’s en gedeelde objecten (indien de linker rechtstreeks aangeroepen wordt, dan moeten -Wl en , van die opties verwijderd worden). Standaardwaarde: leeg.

In de toekomst kunnen nog andere vlaggen toegevoegd worden als daar behoefte aan ontstaat (bijvoorbeeld om andere talen te ondersteunen).

FUNCTIEGEBIEDEN

Elke gebiedsfunctie kan in de gebiedswaarde van de omgevingsvariabelen DEB_BUILD_OPTIONS en DEB_BUILD_MAINT_OPTIONS ingeschakeld en uitgeschakeld worden met de schakelaars ’+’ en ’-’. Om bijvoorbeeld de hardening-functionaliteit “pie” te activeren en de functionaliteit “fortify” uit te schakelen, kunt u in debian/rules het volgende doen:

    export DEB_BUILD_MAINT_OPTIONS=hardening=+pie,-fortify

De bijzondere functie all (geldig in elk gebied) kan gebruikt worden om gelijktijdig alle gebiedsfunctionaliteit te activeren of uit te schakelen. Alles uitschakelen in het gebied hardening en enkel “format” en “fortify” activeren kunt u dus doen met:

    export DEB_BUILD_MAINT_OPTIONS=hardening=-all,+format,+fortify

future
Er kunnen verschillende compilatieopties (die hierna beschreven worden) gebruikt worden om functies te activeren die standaard geactiveerd zouden moeten zijn, maar dat niet zijn om redenen van terugwaartse compatibiliteit.

lfs

Deze instelling (standaard uitgezet) activeert ondersteuning voor grote bestanden (Large File Support) op 32-bits architecturen waarvan de ABI standaard geen LFS-ondersteuning biedt, door -D_LARGEFILE_SOURCE -D_FILE_OFFSET_BITS=64 toe te voegen aan CPPFLAGS .

qa (kwaliteitsbevordering)
Er kunnen verschillende compilatieopties (die hierna beschreven worden) gebruikt worden om problemen in de broncode of het bouwsysteem te helpen detecteren.

bug

Deze instelling (die standaard uitgeschakeld is) voegt alle waarschuwingsopties toe die op een betrouwbare wijze problematische broncode opsporen. De waarschuwingen zijn fataal. De enige vlaggen die momenteel ondersteund worden zijn CFLAGS en CXXFLAGS waarbij de vlaggen ingesteld staan op -Werror=array-bounds, -Werror=clobbered, -Werror=implicit-function-declaration en -Werror=volatile-register-var.

canary

Deze instelling (die standaard uitgeschakeld is) voegt loze kanarievogelopties toe aan de bouwvlaggen, zodat in de bouwlogs nagekeken kan worden hoe de bouwvlaggen doorgegeven worden en zodat het eventueel ontbreken van normale bouwvlaginstellingen ontdekt kan worden. Momenteel zijn de enige ondersteunde vlaggen CPPFLAGS , CFLAGS , OBJCFLAGS , CXXFLAGS en OBJCXXFLAGS , waarbij die vlaggen als -D__DEB_CANARY_vlag_willekeurige-id__ ingesteld worden, en LDFLAGS dat ingesteld wordt op -Wl,-z,deb-canary-willekeurige-id.

sanitize (saneren)
Er kunnen verschillende compilatie-opties (die hierna beschreven worden) gebruikt worden om te helpen bij het gezond houden van een resulterend binair pakket op het vlak van geheugenvervuiling, geheugenlekkage, geheugengebruik na vrijgave, dataraces bij threads en bugs door ongedefinieerd gedrag. Noot: deze opties zouden niet gebruikt mogen worden voor een bouw voor productiedoeleinden, aangezien ze een verminderde betrouwbaarheid bieden inzake codeconformiteit en de beveiliging en zelfs de functionaliteit reduceren.
address

Deze instelling (standaard uitgeschakeld) voegt -fsanitize=address toe aan LDFLAGS en -fsanitize=address -fno-omit-frame-pointer aan CFLAGS en aan CXXFLAGS .

thread

Deze instelling (standaard uitgeschakeld) voegt -fsanitize=thread toe aan CFLAGS , CXXFLAGS en LDFLAGS .

leak

Deze instelling (standaard uitgeschakeld) voegt -fsanitize=leak toe aan LDFLAGS . Ze wordt automatisch uitgeschakeld als ofwel de address-functionaliteit of de thread-functionaliteit geactiveerd is, aangezien die dit impliceren.

undefined

Deze instelling (standaard uitgeschakeld) voegt -fsanitize=undefined toe aan CFLAGS , CXXFLAGS en LDFLAGS .

hardening (kwetsbaarheidsreductie)
Er kunnen verschillende compilatie-opties (die hierna beschreven worden) gebruikt worden om te helpen bij het versterken van een resulterend binair pakket tegen geheugenvervuilingsaanvallen of om bijkomende waarschuwingsberichten te geven tijdens het compileren. Behalve wanneer hierna anders aangegeven is, worden deze opties standaard geactiveerd voor architecturen die ze ondersteunen.
format

Deze instelling (standaard geactiveerd) voegt -Wformat -Werror=format-security toe aan CFLAGS , CXXFLAGS , OBJCFLAGS en OBJCXXFLAGS . Dit zal waarschuwingen geven bij verkeerd gebruik van indelingstekenreeksen en zal mislukken als indelingsfuncties gebruikt worden op een manier die mogelijke veiligheidsproblemen tot gevolg kunnen hebben. Momenteel geeft dit een waarschuwing als een printf-functie of een scanf-functie aangeroepen wordt met een indelingstekenreeks die geen letterlijke tekenreeks is en er ook geen indelingsargumenten opgegeven werden, zoals bij printf(foo); in plaats van printf("%s", foo);. Dit kan een veiligheidslek zijn als de indelingstekenreeks afkomstig was van onbetrouwbare invoer en ’%n’ bevat.

fortify

Deze instelling (standaard geactiveerd) voegt -D_FORTIFY_SOURCE=2 toe aan CPPFLAGS . Tijdens het produceren van de code heeft de compiler een heleboel informatie over buffergroottes (waar mogelijk), en tracht een functieaanroep met een onveilige ongelimiteerde buffergrootte te vervangen door een functieaanroep met een gelimiteerde buffergrootte. Dit is in het bijzonder nuttig bij oude en slecht geschreven code. Daarnaast wordt het gebruik in het voor schrijven toegankelijk geheugen van indelingstekenreeksen die ’%n’ bevatten, geblokkeerd. Indien een toepassing op een dergelijke indelingstekenreeks steunt, zal het er een alternatief voor moeten gebruiken.

Merk op dat de code ook met -O1 of hoger gecompileerd moet worden opdat deze optie effect zou hebben. Indien de omgevingsvariabele DEB_BUILD_OPTIONS noopt bevat, dan wordt ondersteuning voor fortify uitgeschakeld. Dit is te wijten aan nieuwe waarschuwingen die gegeven worden door glibc 2.16 en hoger.

stackprotector

Deze instelling (standaard geactiveerd als stackprotectorstrong niet gebruikt wordt) voegt -fstack-protector --param=ssp-buffer-size=4 toe aan CFLAGS , CXXFLAGS , OBJCFLAGS , OBJCXXFLAGS , GCJFLAGS , FFLAGS en FCFLAGS . Dit voegt beveiligingscontroles tegen het overschrijven van de stack toe. Dit maakt dat bij veel mogelijke code-injectieaanvallen afgebroken wordt. In het beste geval wordt op die manier een kwetsbaarheid voor code-injectie omgebogen tot een denial-of-service (dienst niet beschikbaar) of een fictief probleem (afhankelijk van de toepassing).

Deze functionaliteit vereist het linken van de code met glibc (of een andere aanbieder van __stack_chk_fail) en moet dus uitgeschakeld worden als er gebouwd wordt met -nostdlib of -ffreestanding of iets gelijkaardigs.

stackprotectorstrong

Deze instelling (standaard geactiveerd) voegt -fstack-protector-strong toe aan CFLAGS , CXXFLAGS , OBJCFLAGS , OBJCXXFLAGS , GCJFLAGS , FFLAGS en FCFLAGS . Dit is een sterkere variant van stackprotector, maar zonder noemenswaardig prestatieverlies.

Het uitzetten van stackprotector schakelt ook deze functionaliteit uit.

Deze functionaliteit stelt dezelfde vereisten als stackprotector en heeft daarenboven ook gcc 4.9 of een recentere versie nodig.

relro

Deze instelling (standaard geactiveerd) voegt -Wl,-z,relro toe aan LDFLAGS . Tijdens het laden van het programma moet de linker in verschillende ELF-geheugensecties schrijven. Dit zet voor de programmalader een vlag zodat die deze secties alleen-lezen maakt alvorens de controle over te dragen aan het programma. Het meest noemenswaardige effect is dat dit aanvallen door het overschrijven van de Global Offset Table ( GOT ) voorkomt. Indien deze optie uitgeschakeld wordt, wordt ook bindnow uitgezet.

bindnow

Deze instelling (standaard uitgeschakeld) voegt -Wl,-z,now toe aan LDFLAGS . Tijdens het laden van het programma worden alle dynamische symbolen omgezet, waardoor de volledige PLT (Procedure Linkage Table) als alleen lezen gemarkeerd kan worden (ten gevolge van relro hiervoor). Deze optie kan niet aangezet worden als relro niet geactiveerd is.

pie

Deze instelling (zonder standaardinstelling sinds dpkg 1.18.23, aangezien het nu standaard geactiveerd wordt door gcc op de Debian-architecturen amd64, arm64, armel, armhf, hurd-i386, i386, kfreebsd-amd64, kfreebsd-i386, mips, mipsel, mips64el, powerpc, ppc64, ppc64el, riscv64, s390x, sparc en sparc64) voegt zo nodig de vereiste opties toe om PIE te activeren of te deactiveren via gcc specs-bestanden, afhankelijk van het feit of gcc op die architectuur de vlaggen zelf injecteert of niet. Indien de instelling geactiveerd is en gcc de vlaggen injecteert, voegt ze niets toe. Indien de instelling geactiveerd is en gcc de vlaggen niet injecteert, voegt ze -fPIE toe (via %PKGDATADIR%/pie-compiler.specs) aan CFLAGS , CXXFLAGS , OBJCFLAGS , OBJCXXFLAGS , GCJFLAGS , FFLAGS en FCFLAGS , en -fPIE -pie (via %PKGDATADIR%/pie-link.specs) aan LDFLAGS . Indien de instelling gedeactiveerd is en gcc de vlaggen injecteert, voegt ze -fno-PIE toe (via %PKGDATADIR%/no-pie-compile.specs) aan CFLAGS , CXXFLAGS , OBJCFLAGS , OBJCXXFLAGS , GCJFLAGS , FFLAGS en FCFLAGS , en -fno-PIE -no-pie (via %PKGDATADIR%/no-pie-link.specs) aan LDFLAGS .

Position Independent Executable ( PIE - positie-onafhankelijke programma’s) zijn nodig om voordeel te halen uit Address Space Layout Randomization ( ASLR - de adresruimte rangschikken in toevallige volgorde), hetgeen door sommige kernelversies ondersteund wordt. Hoewel ASLR reeds voor datagebieden in de stack en de heap opgelegd kan worden (brk and mmap), moeten de codegebieden als positieonafhankelijk gecompileerd worden. Gedeelde bibliotheken doen dit reeds (-fPIC), waardoor zij automatisch ASLR krijgen, maar binaire .text-gebieden moeten als PIE gebouwd worden om ASLR te krijgen. Als dit gebeurt, worden aanvallen van het type ROP (Return Oriented Programming - op terugkeerwaarde georiënteerd programmeren) veel moeilijker aangezien er geen statische locaties meer zijn die bij een aanval van geheugenvervuiling als springplank gebruikt kunnen worden.

PIE is niet compatibel met -fPIC, dus over het algemeen moet men voorzichtig zijn bij het bouwen van gedeelde objecten. Maar aangezien de PIE-vlaggen die meegegeven worden geïnjecteerd worden via specs-bestanden van gcc, zou het altijd veilig moeten zijn om ze onvoorwaardelijk in te stellen ongeacht het objecttype dat gecompileerd of gelinkt wordt.

Statische bibliotheken kunnen door programma’s of door andere gedeelde bibliotheken gebruikt worden. Afhankelijk van de gebruikte vlaggen bij het compileren van alle objecten in een statische bibliotheek, zullen deze bibliotheken door verschillende reeksen objecten gebruikt kunnen worden:
geen

Kan niet gelinkt worden aan een PIE-programma, noch aan een gedeelde bibliotheek.

-fPIE

Kan gelinkt worden aan elk programma, maar niet aan een gedeelde bibliotheek (aanbevolen).

-fPIC

Kan gelinkt worden aan elk programma en elke gedeelde bibliotheek.

Indien er een behoefte bestaat om deze vlaggen manueel in te stellen en de gcc specs-injectie te overbruggen, moet u rekening houden met verschillende zaken. Het onvoorwaardelijk en expliciet doorgeven van -fPIE, -fpie of -pie aan een bouwsysteem dat libtool gebruikt, is veilig aangezien deze vlaggen weggelaten worden bij het bouwen van gedeelde bibliotheken. Bij projecten waarin daarentegen zowel programma’s als gedeelde bibliotheken gebouwd worden, moet u ervoor zorgen dat bij het bouwen van de gedeelde bibliotheken -fPIC steeds als laatste doorgegeven wordt (waardoor het een eventuele voorafgaande -PIE opheft) aan compilatievlaggen zoals CFLAGS en dat -shared als laatste doorgegeven wordt (waardoor het een eventuele voorafgaande -pie opheft) aan linkvlaggen zoals LDFLAGS . Opmerking: dit is niet nodig met het standaard specs-mechanisme van gcc.

Aangezien PIE via een algemeen register geïmplementeerd wordt, kunnen bovendien bij sommige architecturen (maar niet meer bij i386 sinds de optimalisaties die in gcc >= 5 toegepast zijn) prestatieverminderingen tot 15% optreden bij zeer zware belasting met tekstsegmenten van toepassingen. De meeste belastingen hebben minder dan 1% prestatievermindering tot gevolg. Architecturen met meer algemene registers (bijv. amd64) vertonen niet zo een hoge terugval in de ergste gevallen.

reproducible (reproduceerbaar)
De hierna behandelde compilatieopties kunnen gebruikt worden om de bouwreproduceerbaarheid te helpen verbeteren of om bijkomende waarschuwingsberichten af te leveren tijdens het compileren. Behalve wanneer het hierna aangegeven wordt, worden deze opties standaard geactiveerd voor architecturen die ze ondersteunen.
timeless

Deze instelling (standaard geactiveerd) voegt -Wdate-time toe bij CPPFLAGS . Dit leidt tot waarschuwingen als de macros __TIME__, __DATE__ en __TIMESTAMP__ gebruikt worden.

fixfilepath

Deze instelling (standaard gedeactiveerd) voegt -ffile-prefix-map= BUILDPATH =. toe aan CFLAGS , CXXFLAGS , OBJCFLAGS , OBJCXXFLAGS , GCJFLAGS , FFLAGS en FCFLAGS , waarbij BUILDPATH ingesteld wordt op de basismap van het pakket dat gebouwd wordt. Dit heeft als effect dat het bouwpad verwijderd wordt van eventueel gegenereerde bestanden.

Indien zowel fixdebugpath als fixfilepath ingesteld zijn, heeft deze laatste optie voorrang, omdat het een superset is van de eerste.

fixdebugpath

Deze instelling (standaard geactiveerd) voegt -fdebug-prefix-map= BUILDPATH =. toe aan CFLAGS , CXXFLAGS , OBJCFLAGS , OBJCXXFLAGS , GCJFLAGS , FFLAGS en FCFLAGS , waarbij BUILDPATH ingesteld wordt op de basismap van het pakket dat gebouwd wordt. Dit heeft als effect dat het bouwpad verwijderd wordt van eventueel gegenereerde debug-symbolen.

OMGEVING

Er zijn twee sets omgevingsvariabelen die dezelfde operaties uitvoeren. De eerste ( DEB_ vlag_operatie) zou nooit gebruikt mogen worden binnen debian/rules. Die is bedoeld voor eventuele gebruikers die het bronpakket opnieuw willen bouwen met andere bouwvlaggen. De tweede set ( DEB_ vlag_MAINT_operatie) zou door pakketonderhouders enkel in debian/rules gebruikt moeten worden om de resulterende bouwvlaggen aan te passen.
DEB_
vlag_SET
DEB_
vlag_MAINT_SET

Deze variabele kan gebruikt worden om de teruggegeven waarde voor de opgegeven vlag vlag af te dwingen.

DEB_ vlag_STRIP
DEB_
vlag_MAINT_STRIP

Deze variabele kan gebruikt worden om in een lijst met witruimte als scheidingsteken opties op te geven die weggehaald zullen worden uit de set vlaggen die teruggegeven wordt voor de opgegeven vlag.

DEB_ vlag_APPEND
DEB_
vlag_MAINT_APPEND

Deze variabele kan gebruikt worden om bijkomende opties toe te voegen aan de waarde die teruggegeven wordt voor de opgegeven vlag.

DEB_ vlag_PREPEND
DEB_
vlag_MAINT_PREPEND

Deze variabele kan gebruikt worden om vooraan bijkomende opties toe te voegen aan de waarde die teruggegeven wordt voor de opgegeven vlag.

DEB_BUILD_OPTIONS
DEB_BUILD_MAINT_OPTIONS

Deze variabelen kunnen door een gebruiker of een onderhouder gebruikt worden om diverse gebiedsfuncties die bouwvlaggen beïnvloeden, te activeren of uit te zetten. De variabele DEB_BUILD_MAINT_OPTIONS vervangt eventuele instellingen in de functionaliteitsgebieden DEB_BUILD_OPTIONS . Zie het onderdeel FUNCTIONALITEITSGEBIEDEN voor de details.

DEB_VENDOR

Deze instelling definieert de huidige leverancier. Indien zij niet ingesteld is, zal gezocht worden naar de huidige leverancier door te gaan lezen in %PKGCONFDIR%/origins/default.

DEB_BUILD_PATH

Deze variabele stelt in welk bouwpad (sinds dpkg 1.18.8) gebruikt moet worden bij functionaliteit zoals fixdebugpath waardoor die gesuperviseerd kan worden door het aanroepende programma. Momenteel is deze variabele Debian- en derivaat-specifiek.

DPKG_COLORS

Stelt de kleurmodus in (sinds dpkg 1.18.5). Waarden die momenteel gebruikt mogen worden zijn: auto (standaard), always en never.

DPKG_NLS

Indien dit ingesteld is, zal het gebruikt worden om te beslissen over het activeren van moedertaalondersteuning, ook gekend als internationaliseringsondersteuning (of i18n) (sinds dpkg 1.19.0). Geldige waarden zijn: 0 and 1 (standaard).

BESTANDEN

Configuratiebestanden
%PKGCONFDIR%/buildflags.conf

Configuratiebestand dat voor het hele systeem geldt.

$XDG_CONFIG_HOME/dpkg/buildflags.conf or
$HOME/.config/dpkg/buildflags.conf

Configuratiebestand dat gebruikersafhankelijk is.

Ondersteuning bij het maken van een pakket
%PKGDATADIR%/buildflags.mk

Makefile-fragment dat alle vlaggen die door dpkg-buildflags ondersteund worden, laadt in variabelen (en eventueel exporteert) (sinds dpkg 1.16.1).

VOORBEELDEN

Om in een Makefile bouwvlaggen door te geven aan een bouwcommando:

 $(MAKE) $(shell dpkg-buildflags --export=cmdline)
 ./configure $(shell dpkg-buildflags --export=cmdline)

Om in een shell-script of shell-fragment bouwvlaggen in te stellen, kan eval gebruikt worden om de uitvoer te interpreteren van en de vlaggen naar de omgeving te exporteren:

 eval "$(dpkg-buildflags --export=sh)" && make

of om de positieparameters in te stellen die aan een commando doorgegeven moeten worden:

 eval "set -- $(dpkg-buildflags --export=cmdline)"
 for dir in a b c; do (cd $dir && ./configure "$@" && make); done

Het gebruik in debian/rules
Om de benodigde bouwvlaggen te bekomen die aan het bouwsysteem doorgegeven moeten worden, moet u vanuit het bestand debian/rules dpkg-buildflags aanroepen of buildflags.mk invoegen. Merk op dat oudere versies van dpkg-buildpackage (voor dpkg 1.16.1) deze vlaggen automatisch exporteerden. U zou hierop echter niet mogen betrouwen, aangezien dit het handmatig aanroepen van debian/rules defect maakt.

Voor pakketten met een autoconf-achtig bouwsysteem, kunt u de relevante opties rechtstreeks doorgeven aan configure of make(1), zoals hiervoor geïllustreerd werd.

Voor andere bouwsystemen, of indien u een meer fijnmazige controle nodig heeft over welke vlaggen waar doorgegeven worden, kunt u --get gebruiken. Of in de plaats daarvan kunt u buildflags.mk invoegen, dat zorgt voor het aanroepen van dpkg-buildflags en het opslaan van de bouwvlaggen in variabelen voor make.

Indien u alle bouwvlaggen naar de omgeving wenst te exporteren (waar ze door uw bouwsysteem opgepikt kunnen worden):

 DPKG_EXPORT_BUILDFLAGS = 1
 include /usr/share/dpkg/buildflags.mk

Als u bijkomende controle wenst over wat geëxporteerd wordt, kunt u de variabelen handmatig exporteren (aangezien er standaard geen enkele geëxporteerd wordt):

 include /usr/share/dpkg/buildflags.mk
 export CPPFLAGS CFLAGS LDFLAGS

En u kunt de vlaggen natuurlijk ook handmatig doorgeven aan commando’s:

 include /usr/share/dpkg/buildflags.mk
 build-arch:
        $(CC) -o hello hello.c $(CPPFLAGS) $(CFLAGS) $(LDFLAGS)